Op tijd even niksen zonder nut, dat schiet wel zo lekker op

Een thuiswerkdag ligt voor me. Ik werk het verslag van een coachingsgesprek uit en stuur het op. Zo, die kikker heb ik opgegeten. Dat voelt goed! Als het in dit tempo doorgaat, wordt deze dag een doorslaand succes!

Dan zie ik aan de overkant van de straat Jocye zitten, in háár werkkamer. Ik kan nú niet naar haar toe gaan, zo lekker ben ik bezig met mijn stapel werk. Ik zou haar willen vertellen dat ze mij gisteravond zo aangenaam verrast heeft, omdat ik totaal onverwacht, opnieuw kennis met haar heb gemaakt. Eerst was ze een bejaarde buurvrouw, die ik al heel lang ken, nu ineens ook een nieuw meisje van 9. In een boek. Dus zonder dat zij er in levende lijve bij was, toch een avond lang heel aanwezig in mijn leven.

Om half 11 stap ik door de regen naar de overkant. Ik bel niet aan, maar ik open voorzichtig de lage voordeur, die nooit op slot zit als zij thuis is. Mijn zachte ‘joehoe’ wordt beantwoord door een ver weg klinkend ‘Wie is daar?’. Bovenaan de trap kijkt Joyce mij verbaasd aan. Ze kan mij niet direct plaatsen, maar als ik uitleg dat ik aan de overkant woon en vorige week op ziekenbezoek was bij haar man was, herkent ze mij weer. Ik zeg dat haar verhaal me zo ontzettend verrast heeft. Wat haar weer verrast; ze is zich nergens van bewust. En dan vertel ik over mijn verbazing die mij bijna tegen het plafond deed stuiteren, toen ik het boek Gisele van Susan Smit las. Dat wil zeggen: dat stuiteren begon pas in de epiloog. Eerst was er nog niks aan de hand: een mooie, geromantiseerde geschiedenis in de oorlogsjaren. Half fictie, half echt. Pas in de epiloog – van het type ‘Hoe is het nu met . . ?’ – ontdek ik dat meisje Joyce ‘mijn’ Joyce is. Intussen 80, want de tijd stond niet stil.

Aangespoord door haar man, die de aanleiding van mijn bezoek wel ‘een kopje thee’ waard vindt, loopt Joyce voor mij de keuken in, waar ze water opzet en mij een stuk chocola aanbiedt. En zo praten we drie kwartier over het boek, haar bijdrage daaraan (ze heeft de schrijfster adviezen gegeven), over haar bijzondere levensloop, haar kinderjaren, haar moeder, het dagboek van haar vader, haar opvoeding in Rotterdam nadat ze wees was geworden en hoe het verder ging, eindigend in het hier en nu. In mijn dorp, aan de overkant.
Tijdens het gesprek ben ik me er heel erg van bewust dat ik nú met het 9-jarige boekenmeisje zit te praten, maar dan een dikke 70 jaar ouder. Ik weet alles van het meisje en haar wereld en van wat ik niet weet, heb ik me al lezend een voorstelling gemaakt. Het is bijna alsof ik nu zelf een beetje onderdeel uitmaak van het boek.

Wat een bijzondere ontmoeting. Een moment als dit gaat boven alles, vind ik. Het verrijkt en inspireert. Het is het leven. Ik neem me voor om geluksmomenten te grijpen, groot en klein. Ik stel het geen dag langer uit. Werken, je tijd ‘nuttig’ indelen, dat kan altijd nog. Aan mijn cursisten leg ik het nog wel eens uit, in een volgende les: productief en efficiënt zijn, van tijd tot tijd wordt het zwaar overschat. Je hebt ook dit soort luie uitstapjes nodig. Tijd om inspiratie op te doen. Tijd om je rug eens even brutaal naar je stapel werk te keren. Om je taken daarna weer fris, met nieuwe energie te kunnen beoordelen en op te pakken. Sterker, ‘gevaarlijker’, genuanceerder en veel slimmer dan je toch al was, vóór je spijbelpraatje met Joyce. Of hoe hij of zij ook heten mag, bij jou aan de overkant.
Het was tijd om hier tijd voor te maken.

Geef een reactie